opportunist
Uiterlijk
- Geluid: opportunist (hulp, bestand)
- IPA: /ɔpɔrtyˈnɪst/
- op·por·tu·nist
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘die zonder beginsel handelt’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van opportuun met het achtervoegsel -ist [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opportunist | opportunisten |
verkleinwoord | - | - |
- iemand die profijt trekt van de omstandigheden zonder rekening te houden met principes of moraal
1.
- Het woord opportunist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opportunist" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "opportunist" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ opportunist op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -ist in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %