tenger
Uiterlijk
- ten·ger
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘slank, teer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1616 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | tenger | tengerder | tengerst |
verbogen | tengere | tengerdere | tengerste |
partitief | tengers | tengerders | - |
tenger
- smal van postuur
- Hij is een tengere jongen.
- Het woord tenger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tenger" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "tenger" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
tenger
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 96 %
- Woorden in het Hongaars
- Zelfstandig naamwoord in het Hongaars
- Aardrijkskunde in het Hongaars