schansloper
Uiterlijk
- Geluid: schansloper (hulp, bestand)
- schans·lo·per
- Uit het Nederduits [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schansloper | schansspringers |
verkleinwoord |
de schansloper m
- (kleding) overjas die tegen weer en wind is bestand, vroeger vooral gedragen door zeelieden
- (dierkunde) oud paard
- (scheldwoord) waardeloos persoon
- [1] baaivanger [1]
- [3] baliekluiver, doodvreter, leegloper, nietsnut
- Het woord 'schansloper' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.