koetsier
Uiterlijk
- koet·sier
- In de betekenis van ‘bestuurder van een koets’ voor het eerst aangetroffen in 1628 [1]
- Afgeleid van koets met het achtervoegsel -ier
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koetsier | koetsiers |
verkleinwoord | koetsiertje | koetsiertjes |
de koetsier m
- (beroep) iemand die de paarden van een koets ment
1. iemand die de paarden van een koets ment
- Het woord koetsier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "koetsier" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "koetsier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be