flashen
Uiterlijk
- fla·shen
- Leenwoord uit het Engels. De tweede betekenis komt voort uit de term flashgeheugen.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
flashen |
flashte |
geflasht |
zwak -t | volledig |
flashen
- Het tonen van delen van het lichaam op een manier die een seksuele lading heeft
- Gisteren was ze dronken en heeft ze in de kroeg haar tieten geflasht.
- Het updaten van de firmware van een elektronisch apparaat
- Om de problemen met de televisie te verhelpen moet je hem naar de laatste update flashen.
- Het woord flashen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.