drietal
Uiterlijk
- drie·tal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | drietal | drietallen |
verkleinwoord | (drietalletje) | (drietalletjes) |
drietal o
- welgeteld drie
- Er werd een drietal redenen genoemd.
- een groep van drie
- Het vrolijke drietal liep lachend weg.
Woorden op -tal in het Nederlands | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
aantal• tweetal • drietal • viertal • vijftal • zestal • zevental • achttal • negental • tiental • elftal • twaalftal • twintigtal • dertigtal • veertigtal • vijftigtal • zestigtal • zeventigtal • tachtigtal • negentigtal • honderdtal • duizendtal |