[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

bank

Uit WikiWoordenboek
[1]: Een bank.
[2]: Een bank.
  • bank
enkelvoud meervoud
naamwoord bank banken
verkleinwoord bankje bankjes

bank v/m

  1. een meubelstuk met zitplaats voor meer dan één persoon
    • Ze zaten op de bank naar de tv te kijken. 
  2. (economie) een financiële instelling
    • Vader was naar de bank om te praten over een lening. 
  3. een ondiepte in het water
    • De boot was op een bank vastgelopen. 
  4. (bouwkunde) gebouw waarin een financiële instelling gevestigd is
  5. een opslagsysteem voor gegevens of voorwerpen b.v. beeldbank, bloedbank, boekenbank, kennisbank, spermabank
    • Ik heb al mijn gegevens gekopieerd naar een dababank. 
  6. harde aardlaag
  7. donkere laag of streep van wolken aan de horizon.
  8. werktafel b.v. draaibank etc.
    • Aan een werkbank werk je meestal staande. 
  • [1]: op de bank zitten
geen werkopdracht hebben


  • bank
  • Ontleend aan het Duitse woord Bank (= bank, in de betekenis zitmeubel)
Naar frequentie 1299
g
[A]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bank     banken     banker     bankene  
genitief   banks     bankens     bankers     bankenes  

bank, g

  1. (economie) bank (financiële instelling)
  2. (bouwkunde) bank, bankgebouw
  3. (spel) bij bepaalde spelen de som van alle spelinzetten voor één spel, die de totale mogelijke winst uitmaakt
  • [1]: sidde på en bænk i en park
op een bankje in een park zitten
  • [1]: danske banken
Deense banken
  • [2]: gå i banken
in de bank gaan
  • [3]: sprænge banken
de gehele (rest van de) inzetten winnen

{{-danoun-|bank|banket|bank|bankene|[[banks|[[bankets|[[banks|bankenes|o
[B]}}

(B) bank, o

  1. rammeling, ransel, een pak rammel, een pak ransel, een pak slag
  2. (sport) bestraffing (van een tegenstander)
  3. klop, slag

bank, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van bank (betekenis [B])


bank

  1. oever van een rivier
  2. bank (financiële instelling)


bank

  1. bank (financiële instelling)


bank v

  1. (Hooglimburgs) bank (zitmeubel)
  2. (Hooglimburgs) bank (financiële instelling)


  • bank
  • [A] Afkomstig van het Italiaanse zelfstandige naamwoord banco
  • [B] Afleiding van het Noorse werkwoord banke
Naar frequentie 1220

bank

  1. gebiedende wijs van banke
m
[A] + [B]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bank     banken     banker     bankene  
genitief   banks     bankens     bankers     bankenes  

[A] bank m

  1. bank (financiële instelling)
  2. bank, bankgebouw
  3. bank, speelbank
  4. lager, reserve

[B] bank m

  1. kloppen
  2. ransel, slag rammel


  • bank
  • [A] Afkomstig van het Italiaanse zelfstandige naamwoord banco
  • [B] Afleiding van het Noorse werkwoord banke

bank

  1. gebiedende wijs van banka

bank

  1. gebiedende wijs van banke
m
[A] + [B]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bank     banken     bankar     bankane  

[A] bank, m

  1. bank (financiële instelling)
  2. bank, bankgebouw
  3. bank, speelbank
  4. lager, reserve

[B] bank m

  1. kloppen
  2. ransel, slag rammel



  • bank

bank

  1. genitief meervoud van [[banka#{{|no=1}}|banka]][[Categorie:Zelfstandignaamwoordsvorm in het {{|no=1}}]]