gezelschap
Étymologie
modifierNom commun
modifierNombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | gezelschap | gezelschappen |
Diminutif | gezelschapje | gezelschapjes |
gezelschap \Prononciation ?\ neutre
- Compagnie, société.
- Verlegen zijn in het gezelschap van vrouwen.
- Être intimidé par les femmes.
- In goed gezelschap verkeren.
- Avoir de bonnes fréquentations.
- (Sens figuré) In goed gezelschap zijn.
- Être en bonne compagnie.
- Gezelschap hebben aan.
- Avoir (quelque chose, quelqu’un) pour compagnie.
- Iemand gezelschap houden.
- Tenir compagnie à quelqu’un.
- Dat is geen gezelschap voor u.
- Ce n’est pas une fréquentation pour vous.
- Gezelschap zoeken.
- Rechercher la compagnie.
- In gezelschap van.
- En compagnie de.
- Hij wacht op de avond die hem gezelschap zal brengen.
- Il attend le soir qui lui amènera de la société.
- Besloten gezelschap.
- Cercle (privé), club.
- Verlegen zijn in het gezelschap van vrouwen.
Synonymes
modifierDérivés
modifier- avondgezelschap
- balletgezelschap
- cabaretgezelschap
- dispuutgezelschap
- gezelschapsdame
- gezelschapsdier
- gezelschapslied
- gezelschapsspel
- harmoniegezelschap
- jachtgezelschap
- koorgezelschap
- leesgezelschap
- mannengezelschap
- mimegezelschap
- muziekgezelschap
- ombergezelschap
- operagezelschap
- operettegezelschap
- reisgezelschap
- repertoiregezelschap
- speelgezelschap
- studentengezelschap
- tafelgezelschap
- theatergezelschap
- theegezelschap
- toneelgezelschap
- toneelspelersgezelschap
- variétégezelschap
- zanggezelschap
Prononciation
modifier- (Région à préciser) : écouter « gezelschap [Prononciation ?] »