bakken
Étymologie
modifierVerbe
modifierPrésent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | bak | bakte |
jij | bakt | |
hij, zij, het | bakt | |
wij | bakken | bakten |
jullie | bakken | |
zij | bakken | |
u | bakt | bakte |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | bakkend | gebakken |
Dérivés
modifier- aanbakken
- afbakken
- bakaal
- bakbanaan
- bakblik
- bakbokking
- bakboter
- bakfolie
- bakharing
- bakhuis
- bakkeet
- bakker
- bakkerij
- bakkruid
- bakkwast
- baklap
- baklucht
- bakmeel
- bakolie
- bakoven
- bakpan
- bakpapier
- bakplaat
- bakpoeder
- baksel
- bakslede
- baksoda
- bakspatel
- baksteen
- bakstuk
- baktong
- baktrog
- bakvorm
- broodbakken
- doorbakken
- gebak
- handjebakken
- inbakken
- misbakken
- nieuwbakken
- opbakken
- oudbakken
- overbakken
- pottenbakken
- roerbakken
- samenbakken
- uitbakken
- vastbakken
- verbakken
- versbakken
- voorbakken
Forme de nom commun
modifierbakken \Prononciation ?\
- Pluriel de bak.
Taux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 100,0 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier- Pays-Bas : écouter « bakken [bɑ.kǝː] »
- (Région à préciser) : écouter « bakken [Prononciation ?] »
Références
modifier- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]