verzekering
Dutch
editEtymology
editFrom verzekeren (“to insure; to assure”) + -ing.
Pronunciation
editNoun
editverzekering f (plural verzekeringen, diminutive verzekeringetje n or verzekerinkje n)
Hyponyms
edit- (insurance): assurantie
Derived terms
editDescendants
edit- Afrikaans: versekering
- Negerhollands: verseekering, versekering
- → West Frisian: fersekering