[go: up one dir, main page]

Dutch

edit

Etymology

edit

From ver- +‎ vallen.

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -ɑlən

Verb

edit

vervallen

  1. to decline, reject
  2. to worsen
  3. to decay, rot
  4. to recede, pull away
  5. (law) to cease to be valid
  6. (of food) to expire

Conjugation

edit
Conjugation of vervallen (strong class 7, prefixed)
infinitive vervallen
past singular verviel
past participle vervallen
infinitive vervallen
gerund vervallen n
present tense past tense
1st person singular verval verviel
2nd person sing. (jij) vervalt, verval2 verviel
2nd person sing. (u) vervalt verviel
2nd person sing. (gij) vervalt vervielt
3rd person singular vervalt verviel
plural vervallen vervielen
subjunctive sing.1 vervalle verviele
subjunctive plur.1 vervallen vervielen
imperative sing. verval
imperative plur.1 vervalt
participles vervallend vervallen
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Descendants

edit
  • Negerhollands: verval

Participle

edit

vervallen

  1. past participle of vervallen

Declension

edit
Declension of vervallen
uninflected vervallen
inflected vervallen
positive
predicative/adverbial vervallen
indefinite m./f. sing. vervallen
n. sing. vervallen
plural vervallen
definite vervallen
partitive vervallens

Adjective

edit

vervallen (comparative vervallener, superlative vervallenst)

  1. dilapidated, ruinous
  2. (law) having no legal force or cogency, invalid
  3. (of food) expired

Declension

edit
Declension of vervallen
uninflected vervallen
inflected vervallen
comparative vervallener
positive comparative superlative
predicative/adverbial vervallen vervallener het vervallenst
het vervallenste
indefinite m./f. sing. vervallen vervallener vervallenste
n. sing. vervallen vervallener vervallenste
plural vervallen vervallener vervallenste
definite vervallen vervallener vervallenste
partitive vervallens vervalleners