[go: up one dir, main page]

Dutch

edit

Etymology

edit

From ver- +‎ bruiken. Cognate to German verbrauchen.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /vərˈbrœy̯.kə(n)/, /vɛrˈbrœy̯.kə(n)/
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -œy̯kən
  • Hyphenation: ver‧brui‧ken

Verb

edit

verbruiken

  1. to consume, use up

Conjugation

edit
Conjugation of verbruiken (weak, prefixed)
infinitive verbruiken
past singular verbruikte
past participle verbruikt
infinitive verbruiken
gerund verbruiken n
present tense past tense
1st person singular verbruik verbruikte
2nd person sing. (jij) verbruikt, verbruik2 verbruikte
2nd person sing. (u) verbruikt verbruikte
2nd person sing. (gij) verbruikt verbruikte
3rd person singular verbruikt verbruikte
plural verbruiken verbruikten
subjunctive sing.1 verbruike verbruikte
subjunctive plur.1 verbruiken verbruikten
imperative sing. verbruik
imperative plur.1 verbruikt
participles verbruikend verbruikt
1) Archaic. 2) In case of inversion.
edit

Descendants

edit
  • Jersey Dutch: verbräuke