[go: up one dir, main page]

Dutch

edit

Etymology

edit

From tijd (time) +‎ -ig.

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Adjective

edit

tijdig (comparative tijdiger, superlative tijdigst)

  1. timely, at the proper time
  2. in time, sufficiently early

Declension

edit
Declension of tijdig
uninflected tijdig
inflected tijdige
comparative tijdiger
positive comparative superlative
predicative/adverbial tijdig tijdiger het tijdigst
het tijdigste
indefinite m./f. sing. tijdige tijdigere tijdigste
n. sing. tijdig tijdiger tijdigste
plural tijdige tijdigere tijdigste
definite tijdige tijdigere tijdigste
partitive tijdigs tijdigers

Derived terms

edit
edit