[go: up one dir, main page]

Dutch

edit

Etymology

edit

From weg (away) +‎ nemen (to take).

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Verb

edit

wegnemen

  1. to take away
    Ze nam zijn speelgoed weg omdat hij stout was.
    She took away his toy because he was naughty.

Conjugation

edit
Conjugation of wegnemen (strong class 4, separable)
infinitive wegnemen
past singular nam weg
past participle weggenomen
infinitive wegnemen
gerund wegnemen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular neem weg nam weg wegneem wegnam
2nd person sing. (jij) neemt weg, neem weg2 nam weg wegneemt wegnam
2nd person sing. (u) neemt weg nam weg wegneemt wegnam
2nd person sing. (gij) neemt weg naamt weg wegneemt wegnaamt
3rd person singular neemt weg nam weg wegneemt wegnam
plural nemen weg namen weg wegnemen wegnamen
subjunctive sing.1 neme weg name weg wegneme wegname
subjunctive plur.1 nemen weg namen weg wegnemen wegnamen
imperative sing. neem weg
imperative plur.1 neemt weg
participles wegnemend weggenomen
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Descendants

edit
  • Afrikaans: wegneem
  • Negerhollands: neem wee

Anagrams

edit