[go: up one dir, main page]

Dutch

edit

Etymology

edit

From mee +‎ brengen.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈmeːˌbrɛŋə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: mee‧bren‧gen

Verb

edit

meebrengen

  1. to bring along, bring with
    Het uitstel brengt hogere kosten met zich mee.The delay brings with it increased costs / The delay causes the costs to rise.

Conjugation

edit
Conjugation of meebrengen (weak with past in -cht, separable)
infinitive meebrengen
past singular bracht mee
past participle meegebracht
infinitive meebrengen
gerund meebrengen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular breng mee bracht mee meebreng meebracht
2nd person sing. (jij) brengt mee, breng mee2 bracht mee meebrengt meebracht
2nd person sing. (u) brengt mee bracht mee meebrengt meebracht
2nd person sing. (gij) brengt mee bracht mee meebrengt meebracht
3rd person singular brengt mee bracht mee meebrengt meebracht
plural brengen mee brachten mee meebrengen meebrachten
subjunctive sing.1 brenge mee brachte mee meebrenge meebrachte
subjunctive plur.1 brengen mee brachten mee meebrengen meebrachten
imperative sing. breng mee
imperative plur.1 brengt mee
participles meebrengend meegebracht
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams

edit