[go: up one dir, main page]

Dutch

edit

Etymology

edit

Compound of loof +‎ rijk.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈloːf.rɛi̯k/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: loof‧rijk

Adjective

edit

loofrijk (comparative loofrijker, superlative loofrijkst)

  1. leafy, having leaves in abundance

Declension

edit
Declension of loofrijk
uninflected loofrijk
inflected loofrijke
comparative loofrijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial loofrijk loofrijker het loofrijkst
het loofrijkste
indefinite m./f. sing. loofrijke loofrijkere loofrijkste
n. sing. loofrijk loofrijker loofrijkste
plural loofrijke loofrijkere loofrijkste
definite loofrijke loofrijkere loofrijkste
partitive loofrijks loofrijkers