[go: up one dir, main page]

Dutch

edit
 
Dutch Wikipedia has an article on:
Wikipedia nl

Etymology

edit

Compound of op (up, on) +‎ klaren (to (make/become) clear). Compare also German aufklären, which is a calque of Middle Low German upklāren.

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)
  • IPA(key): /ˈɔpˌklaːrə(n)/
  • Hyphenation: op‧kla‧ren

Verb

edit

opklaren

  1. (transitive) to (make) clear(er), clarify
  2. (transitive) to fix, solve (especially a riddle etc.)
  3. (intransitive, weather) to become clear(er), to clear up
  4. (transitive) to (become) clear(er), clear up physically
  5. (intransitive, figurative) to clear up, to look, to feel etc. bright(er) etc.
  6. (reflexive) to clear (up) oneself in either sense

Conjugation

edit
Conjugation of opklaren (weak, separable)
infinitive opklaren
past singular klaarde op
past participle opgeklaard
infinitive opklaren
gerund opklaren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular klaar op klaarde op opklaar opklaarde
2nd person sing. (jij) klaart op, klaar op2 klaarde op opklaart opklaarde
2nd person sing. (u) klaart op klaarde op opklaart opklaarde
2nd person sing. (gij) klaart op klaarde op opklaart opklaarde
3rd person singular klaart op klaarde op opklaart opklaarde
plural klaren op klaarden op opklaren opklaarden
subjunctive sing.1 klare op klaarde op opklare opklaarde
subjunctive plur.1 klaren op klaarden op opklaren opklaarden
imperative sing. klaar op
imperative plur.1 klaart op
participles opklarend opgeklaard
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

edit
edit

Anagrams

edit