huwelijkspartner
Dutch
editPronunciation
editAudio: (file) - Hyphenation: hu‧we‧lijks‧part‧ner
Noun
edithuwelijkspartner m (plural huwelijkspartners, diminutive huwelijkspartnertje n)
- spouse
- De huwelijkspartner van Alex organiseerde een romantische huwelijksreis. ― The spouse of Alex organized a romantic honeymoon.