brandbaar

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From branden +‎ -baar.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈbrɑnt.baːr/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: brand‧baar

Adjective

[edit]

brandbaar (comparative brandbaarder, superlative brandbaarst)

  1. flammable

Declension

[edit]
Declension of brandbaar
uninflected brandbaar
inflected brandbare
comparative brandbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial brandbaar brandbaarder het brandbaarst
het brandbaarste
indefinite m./f. sing. brandbare brandbaardere brandbaarste
n. sing. brandbaar brandbaarder brandbaarste
plural brandbare brandbaardere brandbaarste
definite brandbare brandbaardere brandbaarste
partitive brandbaars brandbaarders

Derived terms

[edit]