afgezonderd

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From afzonderen.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ɑf.xəˌzɔn.dərt/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: af‧ge‧zon‧derd

Adjective

[edit]

afgezonderd (comparative afgezonderder, superlative afgezonderdst)

  1. isolated

Declension

[edit]
Declension of afgezonderd
uninflected afgezonderd
inflected afgezonderde
comparative afgezonderder
positive comparative superlative
predicative/adverbial afgezonderd afgezonderder het afgezonderdst
het afgezonderdste
indefinite m./f. sing. afgezonderde afgezonderdere afgezonderdste
n. sing. afgezonderd afgezonderder afgezonderdste
plural afgezonderde afgezonderdere afgezonderdste
definite afgezonderde afgezonderdere afgezonderdste
partitive afgezonderds afgezonderders

Adverb

[edit]

afgezonderd

  1. in isolation

Participle

[edit]

afgezonderd

  1. past participle of afzonderen

Declension

[edit]
Declension of afgezonderd
uninflected afgezonderd
inflected afgezonderde
positive
predicative/adverbial afgezonderd
indefinite m./f. sing. afgezonderde
n. sing. afgezonderd
plural afgezonderde
definite afgezonderde
partitive afgezonderds