[go: up one dir, main page]

Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Architectuur

Ahoy-complex: een geslaagde architectonische vernieuwing

Vanavond wordt het sportpaleis aan het Rotterdamse Zuidplein officieel door prins Claus geopend. Morgen begint de Rotterdamse Zesdaagse er. Onze medewerker voor architektuur, K. Wiekart, wijdt aan het nieuwe complex een beschouwing.

Door K. WIEKART ROTTERDAM, 15 jan. — Men kan, pratend of schrijvend over kunst, en denkend dat dit begrip op zichzelf geen nadere definitie behoeft, natuurlijk volhouden dat vernieuwing geen voorwaarde is voor kwaliteit. Het is dan niet eens moeilijk om er bewijzende voorbeelden bij aan te halen; ze zijn er in alle sectoren. Volgen we evenwel de gewoonte, de mode, de smaak of hoe men het noemen wil, dan wordt de vernieuwingsfactor opeens een criterium van bijzondere betekenis, vooral in de beeldende kunsten, en wellicht het allermeest in de architectuur. Vanuit die benaderingswijze kan de architectuur dan op onderscheiden wijzen aan vernieuwingstendensen onderhevig zijn.

In het oog vallend zijn de innovaties naar de plattegrond (functionalisme), naar de constructie en naar het materiaal, met daar doorheen die naar de alternatieve en meervoudige gebruiksmogelijkheden, waarbij te denken valt aan een gebouw als het gemeenschapshuis te Dronten. Iets, en soms tamelijk veel, van dit alles is duidelijk aanwezig in het sport- en tentoonstellingscomplex Ahoy aan het Rotterdamse Zuidplein. Het totale complex, hoezeer ook een eenheid, kan worden onderscheiden in drie delen, te weten een sporthal, een verzameling tentoonstellingshallen en een middenstuk, circulatorium genoemd. Door de complexiteit van het geheel bleek het raadzaam een bouwmethode toe te passen waarin de ontwerpintensieve delen afzonderlijk behandeld konden worden, zonder de voortgang in de bouw elders te storen. De architecten kozen daarom voor een systeem waarbij afzonderlijke functies ook elk een afzonderlijke ruimte kregen. Ook voor de organisatie van de eigenlijke bouw, met zijn splitsing in ruwbouw en afbouw, bleek dit een zeer gunstige oplossing. Ten slotte bleek het ook met betrekking tot de overspanning van de verschillende ruimten grote voordelen te bieden. Vandaar dus een middenstuk waarin alle entrees plus kantoren, restaurants, kleine vergaderzalen en een beperkte expositie-accommodatie, met aan de ene zijde daarvan de grote sporthal en aan de andere zijde de grote tentoonstellingshallen. Door het gehele complex loopt op 3.30 meter hoogte een voetgangersbrug, als verbinding. Daarboven, op 6.60 meter, is de „openbare weg”, de verbinding dus van en naar de diverse passerelles die het Zuidplein, inclusief het winkelcentrum-inaanbouw, tot één organisch geheel moeten maken.

Totaliteit

De overweging betreffende al dan niet ontwerp-intensieve delen van het complex wijst al op een benadering die weinig meer gemeen heeft met wat „ouderwetse” architecten nog weieens schone bouwkunst pleegden te noemen. Er is, om het eenvoudig te zeggen, veeleer naar een totaliteit toegewerkt dan dat er van een totaliteit is uitgegaan. Die was er natuurlijk wel degelijk, via het program van eisen, maar door die eisen afzonderlijk te bezien, bleef er de mogelijkheid, tijdens de bouw van elk der delen alsnog de samenhang te ontwerpen en de delen te detailleren. Dat kon dank zij een sterk doorgevoerde eenheidsmaatvoering, een maximale prefabricage en de keuze van beton en staal, materialen die, mits eerlijk en dus zichtbaar toegepast, weinig of geen „versiering” achteraf meer nodig hebben. Vooral dit laatste is voor de herkenning, voor het uiterlijke aspect dus, essentieel. Het resultaat zou met de term „architectuur van de technologie” aangeduid kunnen worden, een architectuur die in onze dagen wezenlijk nieuw zou kunnen worden genoemd, ware het niet dat de Parijse Wereldtentoonstelling van 1889 er twee voorbeélden van heeft laten zien die terecht wereldberoemd zijn geworden: de Eiffeltoren en de machinehal van Dutert en Contamin.

Aanwinst

Wat door de architectenbureaus Groosman NV en van der Stoep & Pinnoo is gedaan (met ir. G. Passchier als hoofdontwerper) past in de „traditie” van Eiffel, Contamin en Dutert, een traditie die verloren leek, althans in Nederland, of strikter nog bepaald: althans bij onze prominenten. Vrijwel alleen bij de bruggen en viadukten van Waterstaatingenieurs kon en kan men er nog goede voorbeelden van vinden. Ahoy aan het Zuidplein in Rotterdam is daarom voor de architectuur-ontwikkeling een wezenlijke aanwinst; daarmee is voor het moment voldoende gezegd. Als over enige tijd ook het winkelcentrum gereed is, waarmee het Zuidplein zijn voltooiing vindt, is er alle reden op de totaliteit van dit stuk centrumontwikkeling (inclusief het Ahoy-complex) uitgebreid terug te komen.